17/

Les fleurs du mal 



Over enkele werken van Célio Braga  



Philip Peters  


Les fleurs du mal. Over enkele werken van Célio Braga   Philip Peters   Er bestaat een bepaald soort kunst die je in zo ongeveer de hele westerse wereld op allerlei plekken kunt tegenkomen, meestal – maar niet uitsluitend - op lokaal niveau en in galericën, toonzalen en kunstenaars verenigingen die geen rol spelen in de wereld van de actualiteit, maar wel god functioneren in het domein van de directiekamer en thus boven de bank, waarbi de dominante kleurkeuze gewoonlijk door die van het ameublement wordt gedicteerd. Het gaat meestal om zachte, vriendelijke abstractie, in het geval van tekeningen vaak voorzien van en ruimhartig passe-partout. Het vocabulaire is geleend van het allang wee vervlogen modernisme en hoe je er ok je best op doet, het lijkt onmogelijk om iets van betekenis te ontwaren in de composites van vaak zachte pasteltinten. Dit soort kunstwerken en kunstwerkjes zijn eigenlijk op zijn best  alleen maar mooi, voor wie er tegen kan, het zijn geheel ongevaarlijke bonbons; het is cen conflicten toedekkend en sociale status weerspiegelend beeldend gedrag, gericht op het bevestigen van de status quo. Er staat niets op het spel. Er is niets tegen mooie dingen, maar esthetick omwille van zichzelt, het schone zonder het goede en het ware en alle conflicten die daardoor in onze tijd an het licht komen of an de orde worden gesteld. representeert een  slaapverwekkende inhoudelijke leegte, het zijn bijous vermomd als kunst. Op zijn best is het tweedehands kunst war de angel is uitgehaald.  

Toch is het maar één stap verder, eigenlijk volgens hetzelfde recept, die dit soort werk transformeert in de richting van en geheel eigentijdse relevantie. De beweging is omgekeerd: in cerste instantie, bij snel en oppervlakkig kijken, lijkt dit werk op wat ik maar even de geleende abstractie' nom, maar bij its meer aandacht blijkt het hier wel degelijk ergens over te gaan, of, lever gezegd, ergens om te gaan, er staat lets op het spel op het scherp van de shede en het beleven van de transformatie van onze kijkconditionering van luie, vanzelfsprekende behaagzucht naar en intense, urgente en unheimliche ervaring van onderliggend gevaar en continue dreiging is des le mcer duizelingwekkend en shockerend omdat we dachten te vertrekken vanuit cen vernige, beschermde leunslociwereld: juist hel afleggen van de aanvankelijke vermomming van de lege esthetick ten behoeve van en rauwe werkelijkheid waarin nits vanzelfsprekend is en alles op losse schroeven komt te staan, komt 20 hard aan en is daardoor des te effectiever.  

Ik weet niet of Célio Braga bewust deze positie wil innemen, ik denk eigenlijk niet dat hij zich daar zo mee bezighoudt, maar dat neemt het feit zelf' niet weg. Niets bestaat in cen vacuüm en cen cultureel vacuüm bestaat niet, er is altijd actuele context, geschiedenis en achtergrond die al dan net bewust een rol spelen in onze perceptie.  

Dit werk is een goed voorbeeld van het bovenstaande. Bj oppervlakkig kijken, vooral van een afstandje. zou je knnen denken dat hier en wit vlak verlevendigd is met allerlei ronde en ovale, gekleurde en witte nuances, en feestelijk gezicht waarin het oog naar hartenlust kan dwalen. Op zich is dat trouwens ook niet onwaar, maar het is als het ware cen bovenste laagje vernis en bij langer en beter kijken komt een heel ander beeld naar voren. Dit is geen harmonieus beeld, de vele gekleurde plekken zijn niet teder of lyrisch, ze manifesteren zich eerder agressief, als indringers. Dat is ok te zien an de manier waarop ze zijn aangebracht: niet steeds met fijn penseel op het vlak geschilderd, maar met weerbarstig kleurpotlood erin gekrast; vaak is er in het werk gesneden, er is sprake van een beschadigd beeldvlak. Het maakt een aangetaste indruk, het is geen gezonde plek, deze huid van de tekening, die onmiskenbaar de associate oproept met de menselijke huid en dan dus op en huid met huidziekte(n). Het manifesteert zich als een moment in een proces. Witte vlekken liken bezig dreigend op te komen, het vlak - de huid wordt overwoekerd door steeds meer ontstekingen, tumoren of wat het ook precies mogen zijn. Het is niet onschuldig fraai, het is giftig fraai, want het kwaad kan tegelijkertijd erg mooi zijn, aantrekkelijk en afstotelijk tegelijk. Over de fascinerende schoonheid van het gruwelijke zijn boeken volgeschreven - ik nom hier alleen Bataille en het waarnemen én erkennen ervan hoort bi de menselike conditie die zo vol tegenstrijdigheden zit.  

Van dichtbij is het in de details nog duidelijker te zien. De vlekjes zijn heel intens, ze zijn in het beeldvlak gekrast of soms zelfs uitgesneden en weer teruggeplaatst en bewerkt met nieuwe krasjes en oneffenheden. Het hele beeldvlak is niet en 'achtergrond' waarop deze dingen zich afspelen, het maakt zelf deel uit van wat er allemaal aan de hand is. Het is verre van egaal, er zitten reeksen puntjes op, er lijkt op allerlei plekken in gesneden te zijn, misschien onder andere met en wartenberg wheel, dat bij voldoende druk een soort littekenlijnen achterlaat, en/of soortgelijke voorwerpen. Het hele vlak is intens bewerkt, het lijkt inderdaad en levend organisme en/of in ieder geval een deel daarvan. Heel veel kleine vlekjes liken evenmin statische elementen, ze rijzen als het ware uit de huid omhoog, op weg om grote poliepen te worden, het werk vreet zichzelf als het ware op. Ik kan me voorstellen dat we te maken hebben met en auto-immuunziekte, het organisme is machteloos tegen zichzelf.  

Het is, vind ik, niet overdreven om een en ander in een nog ruimere  context te zien: is dit niet een passende metafoor voor dit moment in de wereldgeschiedenis? Tenslotte zijn we druk bezig onze leefomgeving te vervuilen en te vernietigen tot hij explodeert of, geheel kaalgeslagen, in en door onszelf veroorzaakte klimaatramp zijn toxische bewoners niet meer kan voeden en kleden.  

Dit werk maakt gebruik van een iets andere vermomming. Op het eerste gezicht lijkt het afkomstig uit de minimalistische traditie – het bestaat uit in gelijke vakjes verdeelde lijnen. Het herhalingsmotief is dan onpersoonlijk]k en niet-expressief terwijl het tegelijkertijd streeft naar de oneindigheid - deze structuur kan overal buiten het beeldvlak verdergaan en fungeert dan als pars pro toto voor het hele universum. Dat is allemaal bekend terrein. 

Maar bij nadere beschouwing lijkt er iets te wringen. De lijnconstructies zijn niet zo strak als ze schenen, het papier is niet overal even smetteloos, de lijnen zijn niet echt recht, er is gevouwen en geplakt in plats van strak getekend - als er al sprake is van evenwicht is het een heel wankel evenwicht, dat ieder ogenblik in elkaar kan storten. 

Van dichtbij ziet het beeldvlak er z0 uit en dan blijkt dat het eigenlijk een soort collage is van stroken papier met tekst erop. Die tekst is deels wit overgeschilderd maar deels ok leesbaar gehouden. En dan blijkt dat het werk bestaat uit bijsluiters van medicijnen voor HIV. Daarmee zijn we aangeland bij zo ongeveer het tegendeel van het Apollinische minimalisme. Dat blijkt in werkelijkheid te verwijzen naar een ernstige ziekte. Inmiddels is er dus medicatie beschikbaar maar het is niet heel lang geleden dat de diagnose seropositief een doodvonnis betekende en wie de jaren tachtig en negentig heeft meegemaakt zal zich de apocalyptische sfeer rondom de ziekte herinneren, vooral onder risicogroepen. Talloze mensen verloren een aantal goede vrienden en het was nooit zeker waar de epidemische ziekte nu weer zou toeslaan. Het was als en moderne versie van de pest, de Zwarte Dood die indertijd de bevolking van Europa decimeerde. Daar kwam bij dat Eros en Thanatos zich hier in beangstigende snelheid naar het rijk der synoniemen bewogen. In Europa en Noord-Amerika is AIDS nu en chronische ziekte, je hoeft er niet meer aan dood te gaan, maar helaas is het in armere gebieden, zoals bijna heel Afrika nog even actueel als vroeger wegens gebrek aan middelen om een medicijnen te komen. De farmaceutische industrie zou de medicatie natuurlijk aanzienlijk goedkoper kunnen en moeten maken zodat iedereen geholpen kan worden maar deze industrie stat op het standpunt dat het geen filantropische instelling is maar en bedrijvensector war men geïnteresseerd is in het maken van zo veel mogelijk winst. De farmaceutische industrie is niet echt ie beste vriend.  Daar gaat dit werk dus over en niet over serene harmonie, het gaat niet over de hemel maar over de hel, om het zo eens uit te drukken. Van en bijzonder schrijnende ironie is dan nog het feit, dat iedere, uit leesbare delen van zinnen uit bijsluiters opgebouwde horizontale lijn goudkleurig is overgetrokken, alsof er toch iets verheerlijkt wordt, maar het is slechts klatergoud, vals klinkende bling bling en niet het goud van de eeuwigheid op iconen en middeleeuwse schilderijen. je zou een en ander ook nog kunnen opvatten als een waarschuwing, een memento mori: het lijkt allemaal mooi maar feitelijk is het niets dan vanitas. En die lijkt niet alleen mooi maar is het ook, net als in de emblematische stillevens van Heda en anderen uit de zeventiende eeuw. Die paradox komen we telkens tegen in het oeuvre van Célio Braga. 

Een bijsluiter is zelf eigenlijk nets, het is een soort handleiding voor het gebruik van het medicijn, een voor de leek begrijpelijke beschrijving van de werking en dosering, vol waarschuwingen over mogelijke bijwerkingen en wisselwerkingen met andere medicijnen. Het is niet de ziekte, het is ook niet het medicijn tegen de ziekte, zonder het geneesmiddel zelf erbij is het eerder en talige bezwering, en soort toverspreuk waarvan het effect onduidelijk is, vermoedelijk is er helemaal geen meetbaar effect en fungeert het als en soort placebo ten opzichte van en medicijn. In ruimer verband is de kunst van oudsher in de grotten ook een soort bezwering van de wereld met al zijn onbegrijpelijke natuurverschijnselen (of de Cro-Magnon mens relatieproblemen had weet ik niet, er bestond nog geen schrift), nog steeds is het een belangrijke functie van de kunst om enige grip te krijgen op die veranderende wereld, vermoedelijk de bron van zoiets als religie en het ontstaan van het cultische beeld. 

Een werk als dit (Braga werkt meestal in series) is nog radicaler want uitsluitend geformuleerd in sereen wit, terwijl het hele vlak bewerkt en dus gefragmenteerd is. En het is zeer intensief bewerkt met scherpe voorwerpen, er is in gekrast en gesneden, er zijn verticale strepen en ongedefinieerde vlakken die bezaaid zijn met puntjes (of gaatjes), er is met enige moeite een onregelmatige, kreupele ritmiek te onderscheiden tussen de verschillende herhalingselementen, er is geen millimeter op het beeldvlak die niet bewerkt is. Agressief bewerkt, zou ik zeggen.  

Maar je kunt het ook met een ander uitgangspunt - of: vanuit een andere observatie - bekijken en dan lijkt het te gaan om wat ooit inderdaad één sereen, maagdelijk wit vlak was, waarin gekerfd en gesneden is waardoor verschillende compartimenten ontstonden die vervolgens weer aan elkaar zijn gekoppeld tot één, zij het geblutst, vlak. Uitgaande van de idee dat het hier nog steeds om huid gaat, komt de associatie op met vernietiging en reconstructie, met verval en herstel. Het is alsof het beeldvlak vele malen geopereerd is en daarna weer aan elkaar gehecht. Wat we dan zien is een grote hoeveelheid littekens, sporen van geweld en troost, een narratief met en heel eigen schoonheid, en beeld misschien als metafoor voor het menselijk  bestaan - we moeten allemaal het leven door en lopen onderweg allerlei littekens en rimpels op en dat maakt ons wel anders maar niet minder aantrekkelijk dan toen we jong en mooi en onbeschreven waren. Het leven etst zich als het ware in ons uiterlijk (en evenzeer in ons innerlijk, maar dat is niet zichtbaar, dat is een nieuwe metafoor: dat het uiterlijk ook staat voor het innerlijk) en we komen daar misschien gehavend uit tevoorschijn maar ook eerlijk, misschien zelfs wijzer, zonder iets te verdoezelen - de operaties die dit beeldvlak heft ondergaan waren niet cosmetisch, maar pure noodzaak voor het vege lijf. En rimpels en littekens zi in vaak 'mooier' en zeker echter dan en kunstmatig strakgetrokken gezicht dat vaak niet meer in staat is tot mimiek.  

Een serie werken, waarvan het bovenstaande en voorbeeld is, is  rastervormig en dat raster is gemaakt op en manier die veel van ons wel uit hun kinderjaren zullen kennen, namelijk het mandjes vlechten, en simpele ambachtelijke vorm van weven. Er zijn allerlei verschillende stroken papier gebruikt en die diversiteit aan basismateriaal levert en geheel op dat eigenlijk geen geheel is, maar waarvan de componenten wel in één beeldvlak met elkaar moeten co-existeren - ze zijn tot elkaar veroordeeld. En de wrijving die daarbij haast vanzelfsprekend optreedt manifesteert zich als een proces van moeizame ‘onhandigheid': de vele vierkanten van het raster vormen met elkaar geen harmonieus beeld, het lijkt alsof niet aan ieder   segment even veel aandacht is besteed, maar dat is natuurlijk niet het geval: alles is bewust zo gecomponeerd dat het wringt en schuurt. En zo gebeurt er van alles op het beeldvlak. Sommige (doorzichtige) 'vierkantjes' zijn naar verhouding tamelijk grote openingen (vooral aan de linkerkant van het beeldvlak, maar ok in het midden), andere (vooral rechts te vinden) zijn bijna geheel dicht. Die diversiteit geeft het werk een onevenwichtig, 'slordig' aanzien - ik vind dat het werk in conflict is met zichzelf, in een innerlijk conflict beland, misschien zou je zelfs kunnen volhouden dat het maakproces en soort gevecht moet zijn geweest. Het werk bestaat eigenlijk uit en grote hoeveelheid individuen die hun eigenheid minstens zo zwaar willen laten wegen als hun functie als onderdeel van en totaalbeeld. Dat maakt het werk zeer spannend, er is geen rustig moment in te vinden en de structuur is uiterst label. Dan zijn er ook nog minimale kleuraccenten te ontwaren, in geel (voornamelijk in het onderste deel), rood en blauw. Die zijn met kleurpotlood aangebracht en zijn even onaanzienlijk qua format als verontrustend qua effect. Ze zien eruit als vlekken, schimmels, wondjes, zweertjes. Je zou kunnen volhouden dat het werk een momentopname is uit een proces, waarvan we het eerdere noch het latere verloop kennen, maar naar analogie met de hierboven besproken exemplaren ligt het in de lijn der verwachtingen dat de kleine, kwaadaardig uitziende vlekjes al kankergezwellen zullen gaan groeien en mogelijk de rest van het beeld gaan overwoekeren tot er paradoxaler wijs niets meer van over is: het werk wordt aangevallen door zichzelf, het immuunsysteem functioneert niet meer, dus ok hier ligt de associatie met een auto-immuunziekte voor de hand. Of, in een ruimer verband: de aarde vernietigt zichzelf, het immuunsysteem is niet langer opgewassen tegen onze (zelf)destructieve expansie- en consumptiedrift.  

Deze variant is vooral interessant door het verschil met de vorige, omdat opnieuw een thema te zien is dat we eerder ok al tegenkwamen. Hoewel de diverse series in dit oeuvre er heel verschillend kunnen uitzien is het als geheel tegelijkertijd inhoudelijk heel consistent. Je zou kunnen zeggen dat het een kwestie van formuleren is en iedere nieuwe formulering van en thema lever voor de kijker opnieuw een ontdekkingstocht op als en code die gekraakt moet worden, een puzzel waarbij alles op zijn plats valt, een Aha-Erlebnis die tot verdere verdieping leidt, tot en verder, soms pijnlijk begrip. Hier is in grote trekken alles ongeveer hetzelfde als in het eerdere rasterwerk: er is en raster, over het geheel genomen wat ‘netter’ maar en groot horizontaal vlak op ongeveer het midden van de lengte verschilt van kleur: het is duidelijk witter en lijkt over het oorspronkelijke raster heen gelegd. Dat is, geloof ik, letterlijk niet het geval maar dat is het effect (de illusie van een illusie). Wanner je, zoals ik tot nu toe heb gedaan, van mening wilt zijn dat in al deze werken van Braga het beeldvlak (de drager, de huid) gewond is, dan komt hier ook dat andere thema terug (het zijn haast pendanten) en dat is: het herstel of in ieder geval een poging tot herstel. Dan wordt het wittere vlak en soort 'verband' dat wonden mot beschermen tegen verdere infectie in de hoop op mogelijke genezing. Maar het 'verband', uiteindelijk dus toch hetzelfde oppervlak als de rest, vertoont een behoorlijk aantal 'gaten' (wonden) en fungeert dan nog voornamelijk als 'doekje voor het bloeden'; met andere woorden: het werk kan zichzelf niet genezen en is 'voor zichzelf niet immuun'.  

Dit werk vertoont ok een paradoxale beweging. In de eerste plaats is het beeldvlak door snijden of kerven in een aantal kleinere vlakken verdeeld. Het was stellig ooit één ongeleed vlak, maagdelijk wit, maar nu is het gefragmenteerd geworden en ook hier voorzien van allerlei vlekken die ondanks hun intieme esthetiek niet veel goeds voorspellen. Misschien groeien ze wel uit tot eenzelfde format als de drie onregelmatig ovale vormen die het hele werk domineren. Iedere vorm bestaat uit twee delen: een wit en gepuncteerd ovaal met daaromheen een soort 'lijst' in een vale tint, aangevuld met kleine kleurexplosies en nog kleinere vlekjes zoals we die in dit oeuvre steeds weer tegenkomen. Het is ook denkbaar dat de listen in werkelijkheid dichte vlakken zijn die aan het oog worden onttrokken door de kleinere ovalen. Het in dit werk onverwacht grote format van de grote ovale vormen is bijna shockerend, ze zijn behoorlijk ‘in your face’ en het zijn geen vrienden van ons aan de andere kant van het beeldvlak. Het zijn opnieuw groeiende gezwellen, fraai en giftig, fascinerend en bedreigend, esthetisch en dodelijk. Ook deze articulatie en manipulatie van het beeld komt uiteindelijk neer op een weer andere formulering van de symbiotische relatie tussen de polaire principes schoonheid en gruwelijkheid, Eros en Thanatos en daarmee van de menselijke conditie. 

Tenslotte is er dit werk en dat hoort op de vloer. Dat is niet zomaar een maniërisme, op de vloer krijgt het een iets andere, meer directe lading, zeker als de andere werken aan de muur hangen. De kijker wordt er als het ware nog eens extra met zijn neus op geduwd, overal zijn de vrolijk gekleurde maar tegelijkertijd o zo gevaarlijke rondjes, op de vloer in en naar het mij toeschijnt tamelijk willekeurig strooimotief. De kijker is ingesloten tussen werken die met elkaar des te intensiever overbrengen dat - om het eens omgekeerd te formuleren - schoonheid ok gruwelijk kan zijn, twee kanten van dezelfde medaille die gezamenlijk de omtrek van het mens zijn articuleren.   

Charles P Baudelaire, Les Fleurs du Mal, gedichtenbundel 1861.
Philip Peters schreef de tekst voor Phoebus Rotterdam, november 2018